De vrijmetselarij is als beweging ruim vierhonderd jaar oud. De vereniging is in zijn moderne vorm tot stand gekomen in 1717. Daaraan voorafgaand heeft de vrijmetselarij zich in de 17e en 18e eeuw ontwikkeld uit de Engelse en Schotse gilden. Meer in het bijzonder de bouwgilden van steenhouwers. Die steenhouwers vormden de werkmeesters bij de bouw van grote objecten. Met name in de 18e eeuw kwam de vrijmetselarij in de mode en heeft zich heel snel verspreid over de gehele wereld. De Nederlandse Orde van Vrijmetselaren werd opgericht in 1756.
De vrijmetselarij betreft een eeuwenoude, seculiere gezelligheidsvereniging, waarbinnen haar leden, ‘broeders’ genaamd, ook zoeken naar verdieping. Een vrijmetselaarsloge is van oudsher masculien, maar daarnaast zeer divers. Alle vrije mannen van goede naam, dat wil zeggen integere vrijdenkers, kunnen lid worden van de vrijmetselarij. Daardoor kenmerkt een loge zich door leden met geheel verschillende achtergronden, opvattingen en denominaties, die samen komen om binnen de loge te zoeken naar al het geen hen verbindt en te vermijden wat hen scheidt. Dit leidt tot broederschap en soms ook tot vriendschappen. Met individualiteit en vrijdenken als uitgangspunt maakt de vrijmetselarij die verdieping en individuele ontwikkeling mogelijk. Voor sommige leden vormt het lidmaatschap ook een zoektocht naar zingeving.
Nog steeds worden er op die bouwloges geïnspireerde ritualen gebruikt, om een aantal formaliteiten mee te vieren, zoals de inwijding van een nieuw lid als leerling, de bevordering tot gezel en de verheffing tot meester-vrijmetselaar. Deze ritualen brengen tot uitdrukking wat niet onder woorden kan worden gebracht en de symboliek daarin wordt door ieder lid zelf geïnterpreteerd. Het is een vorm van toneelspel met een diepere lading, waaraan alle leden participeren. Het rituaal wordt altijd gevolgd door een broedermaal, waarbij gezelligheid heerst en ook diverse sprekers aan het woord komen.
Die zoektocht naar verdieping dan wel zingeving is een individuele aangelegenheid. Buiten de formele avonden, waarin ritualen worden beleefd, komen de leden bijeen om te compareren. Dat is een vorm van gestructureerde discussie tussen de broeders, over een inleiding, ‘bouwstuk’ genoemd, die door een broeder wordt voorbereid en gehouden. Deze bouwstukken hebben uiteenlopende onderwerpen, maar draaien veelal over een maçonniek, historisch of filosofisch thema. Een bouwstuk is ook een middel om binnen de vertrouwelijkheid van de loge, een heel persoonlijk verhaal kwijt te kunnen, zo een broeder daar behoefte aan heeft. Deze intimiteit tussen broeders binnen de loge is een voorname reden waarom de vereniging nog altijd masculien is, met alle respect voor de vrouw overigens, maar dat spreekt voor zich.
De vrijmetselarij is vrij van dogmatiek en seculier. Alle leden hebben respect voor de opinies van de ander, ook al kunnen die sterk afwijken. Zo zijn er broeders die aanhanger zijn van de meest uiteenlopende politieke stromingen, broeders van verschillende geloofsdenominaties en broeders die juist spiritistisch zijn ingesteld. Er is dus alle ruimte om een bepaalde levensovertuiging te combineren met lidmaatschap van de vrijmetselarij. Iedereen kan vanuit zijn eigen achtergrond participeren in de loge en op eigen wijze de symbolen die worden gehanteerd interpreteren. Dit is precies het verhaal van de vrijmetselarij. Destijds in 1717, toen de Grand Loge of England werd opgericht, kwamen in de loges mensen bij elkaar, die elkaar in het dagelijks leven nooit zouden hebben ontmoet. Het ging toen om de adel, de geestelijkheid (voornamelijk de Engelse kerk) en de middenklasse van de burgerij die sterk in opkomst was. Destijds was het nodig om een vrij man van goede naam te zijn om lid te worden van de vrijmetselarij; dat wil zeggen integer en niet horig (ondergeschikt aan een ander). Tegenwoordig is dit nog altijd zo, maar is dit geëvolueerd tot de vereisten integriteit en vrijdenken. Het was en is nog steeds de bedoeling dat de leden specifieke dogma’s van geloof, politiek, ideologie of anderszins thuislaten en in de loge zoeken naar wat hen bindt en vermijden wat hen scheidt.
Vanwege het voorgaande is de hoofdregel dat er niet wordt gesproken binnen de loge over politiek of geloof, omdat dit onderwerpen zijn die mensen scheiden in plaats van verbinden. Over deze onderwerpen wordt in de praktijk natuurlijk wel gesproken, maar met respect voor elkaars wederzijdse standpunten en gevoelens. Het gaat dan ook meer om een filosofische benadering dan om een ideologie zelf. Om lid te kunnen worden van de vrijmetselarij wordt van kandidaten wel verwacht dat zij in een hoger beginsel geloven. Wat dat hoger beginsel is, wordt weer door het individu zelf ingevuld. Immers kent de vrijmetselarij geen dogma’s.
Het wekelijks bezoeken van de loge, met leden van diverse leeftijden, achtergronden, opleidingsniveaus etc., waarbinnen wordt gewerkt met ritualen en comparities, is op den duur geestelijk verrijkend. Daarnaast bestaat de gezelligheid van ‘de 7e graad’ waarbij de broeders onder het genot van een drankje, nog even de gezelligheid vieren.
Overigens betreft de term ‘vrijmetselaar’ een onjuiste vertaling van het Engelse ‘freestone macon’. Het van meet af aan heersende concept binnen de vrijmetselarij, van vrijdenken en een individuele zoektocht naar de waarheid, wordt niet gewaardeerd door collectivistische organisaties, die het dan ook vaak verbieden of ontmoedigen. Dit is voor veel broeders reden discreet te zijn over hun lidmaatschap door de eeuwen heen, terwijl anderen daar juist weer heel open over zijn.
De filosofische geest van de tijd waarin de vrijmetselarij tot bloei kwam wordt aangeduid als de verlichting. Dit is de periode waarin ‘het individu’ werd ontdekt en het idee van de fundamentele rechten, vrijheden en mensenrechten tot stand kwam. De cultuur van deze tijd wordt aangeduid als ‘de barok en de klassiek’. In deze tijd stonden vooral de rede, individualiteit en wetenschap centraal, met name ook door de opkomst van intellectuelen en de burgerij in het maatschappelijk leven. Deze geest wordt bijvoorbeeld belichaamt in de Amerikaanse Declaration of Independence en constitution (waarbij veel vrijmetselaren betrokken waren). Veel later vonden die gedachten hun weerslag in de universele verklaring van de rechten van de mens. Individuele verantwoordelijkheid en vrijdenken zijn nog steeds het uitgangspunt van de vrijmetselarij. Vanzelfsprekend ook vrijheid en standsgelijkheid. Een bekende leuze van de verlichting luidt immers, ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’.
Kortom:
Lidmaatschap van de Orde staat in een eeuwenoude traditie. De vrijmetselarij is ontstaan uit de steenhouwersgilden en loges. De vrijmetselarij heeft zich gedurende de verlichting ontwikkeld tot een gezelligheidsvereniging. Binnen die vereniging zoeken de individuele leden naar de waarheid en dat doen zij in broederschap met hun medebroeders, die elk ook onderweg zijn op hun eigen weg naar het licht. Lidmaatschap van een loge voegt iets geheel eigens toe aan het leven, dat op den duur ook geestelijk verrijkend werkt. Door te zoeken naar de waarheid (die voor elk individu anders is) wordt er ook gewerkt aan het worden van een beter mens. Anders dan bij serviceclubs wordt er gewerkt aan een betere wereld door te werken aan zichzelf. Anders dan een herensociëteit is de vrijmetselarij naast een gezelligheidsvereniging ook een vereniging die tot doel heeft haar leden te verrijken en daarmee de wereld een beetje te verbeteren.
Hierna volgt een citaat van James Anderson uit 1723 in de Old Charges (de oude plichten):
‘Mannen, achtbaar en waarheidlievend, dit is: Mannen van eer en Goede Naam, ongeacht de religieuze Groepering of Overtuiging waardoor zij zich van elkander mochten onderscheiden. Daardoor wordt de Vrijmetselarij tot een Middelpunt van Verenigingen tot een middel om Personen in ware Vriendschap tot elkaar te brengen, die anders voor Eeuwig van elkaar gescheiden hadden moeten blijven.’
Dit was de vrijmetselarij in 1723 en dat is heden nog steeds het geval.